Het ontwaken van de zielen
Samenvatting uit de vertaling van Cor Rens en Wijnand Mees
Eerste tafereel
De directiesecretaris en de bedrijfsleider van het houtverwerkingsbedrijf van Hilarius Gottgetreu bespreken de oorzaak van de teruglopende omzet. Gottgetreu's plan om de leerlingen van Benedictus in het bedrijf in te schakelen is volgens de bedrijfsleider debet aan de terugloop, omdat er nu te weinig aandacht aan de lopende zaken wordt besteed.
Als Gottgetreu zelf binnenkomt, zet de bedrijfsleider hem de situatie uiteen. Gottgetreu blijkt zich echter over de onbevredigende gang van zaken geen zorgen te maken; hem staat een totaal nieuwe bedrijfsvoering voor ogen en hij rekent daarbij op de medewerking van zijn bedrijfsleider. Maar als deze laatste, die toch al sterke bedenkingen heeft, ook nog hoort dat hij moet samenwerken met Strader, wiens vinding (vgl. 'De wachter aan de drempel', eerste en achtste tafereel) geen succes lijkt te zijn, weigert hij. Op dat moment komt Strader binnen. Ook hij kan de bedrijfsleider niet tot andere gedachten brengen; hij zegt alleen te hopen dat een hernieuwde test van zijn vinding de bedrijfsleider alsnog tot andere gedachten zal kunnen brengen.
Tweede tafereel
In Johannes wordt de kunstenaarsziel van vroeger weer wakker; hij wil wegdromen in de natuur, wil weer zijn zoals hij was vóór de tweede (hogere) mens in hem ontstond (vgl. 'De wachter aan de drempel', negende en tiende tafereel). Capesius, die een eindje verderop zit, maakt dit alles innerlijk mee. Als hij er, door Johannes ernaar te vragen, zeker van is dat hij de waarheid heeft beleefd, is hij diep geschokt. Capesius komt tot het inzicht dat zijn geestelijke ontwikkeling door dergelijk 'uiterlijk' werk wordt verstoord en dat weerhoudt hem ervan om verder aan het bedrijfsplan van Gottgetreu mee te werken. Hij kiest ervoor van nu af aan de mystieke weg van Felix Balde te volgen.
Maria heeft Johannes' regressieverlangens ook innerlijk waargenomen. Ze komt naar hem toe en raadt hem aan naar de elementenwezens (gnomen en elfen) te luisteren. Dat doet Johannes ook, maar wat deze geesten hem vertellen kan hij niet vasthouden, evenmin wat zijn zielekrachten hem zeggen. Alleen de woorden van de andere Philia blijven hem bij, die spreekt over 'het betoverd weven van het eigen wezen'. Deze woorden worden voor hem tot leidraad. Zijn wensenleven neemt een eigen gestalte aan en verschijnt voor hem als 'de geest van zijn jeugd', geflankeerd door Lucifer en Theodora. Hij beleeft hoe Theodora dit wezen van hemzelf uit handen van Lucifer tracht te houden. Meewerken aan Gottgetreu's plan kan ook Johannes, althans voorlopig, niet.
Derde tafereel
De vrienden van Gottgetreu, Romanus, Torquatus en Bellicosus, praten met elkaar over het verzet van de bedrijfsleider tegen de plannen van Gottgetreu. De bedrijfsleider is namelijk van mening dat geen van de leerlingen van Benedictus in staat is om wat zij langs geestelijke weg verworven hebben, in de uiterlijke wereld praktisch te realiseren. Romanus is dat met hem eens, maar hij maakt voor Strader een uitzondering. Strader is volgens hem in zijn geestelijke ontwikkeling nog niet zo ver als de anderen en kan daarom wél aan de onderneming van Gottgetreu meewerken, maar zónder de anderen. Romanus wendt zich daarop tot Gottgetreu en biedt hem medewerking en financiële steun aan, als hij alléén Strader in zijn bedrijf aanstelt. Maar Hilarius wijst het aanbod van Romanus af. -
Capesius, Strader en de beide Baldes zijn in gesprek over de vraag of een mens, die zich tot een bepaalde hoogte geestelijk ontwikkeld heeft, in de buitenwereld kan werken. Volgens Capesius en Felix kan dat niet: óf je stulpt in dat geval je innerlijk over de wereld heen, óf je doodt je innerlijk door uiterlijk werk; het een moet dus streng gescheiden blijven van het ander. Felix Balde voegt er nog aan toe dat als de mens de geestelijke wereld zoekt, hij hem niet kan vinden; hij moet niets willen nastreven, alleen innerlijk een en al verwachting zijn; het gaat er dus om die stemming in de ziel actief te wekken. Het uiterlijke werk verdraagt echter zo'n stemming niet. Wil de mens zich daarop richten, dan moet het geestelijk aanschouwen helemaal tot rust komen.
Strader beleeft dat er een afgrond gaapt tussen hem en de anderen, want hij leeft juist wel met de verbinding van geestelijk en uiterlijk werk. Benedictus en Ahriman verschijnen voor hem aan die afgrond en Benedictus roept Strader op in zijn afgrond te kijken. Daarin ziet hij zijn eigen chaos als een veelheid van wezens. Daaruit stijgt Maria op en zij zegt tegen Strader dat hij te laf is om zijn eigen licht uit te stralen en dat hij zich daarom onbewust aan zijn scheppingsdrang overgeeft. Dan ziet Strader hoe schimmen, die de mens misleiden, uit de afgrond op Capesius en Felix Balde toestreven en hoe zij op hun manier in eenzaamheid het lichtzwaard smeden, dat deze schimmen verlamt. Het zwaard dat Capesius op deze wijze voor zichzelf smeedt, is echter voor Strader niet bruikbaar, omdat hij andere wegen gaat. Maar hij moet het wel kennen om zijn eigen geesteszwaard goed te kunnen smeden.
Als Strader uit zijn geestesschouw ontwaakt, wendt Felix zich tot hem en zegt dat hij er niet aan denken moet dat bijvoorbeeld Felicia haar sprookjesprinsen als poppen mechanisch zou laten dansen. Waarop Felicia antwoordt dat zij dát nu juist zo graag zou willen. Zij is verheugd over de plannen van Gottgetreu.
Vierde tafereel
De bedrijfsleider vertelt Romanus dat hij niet onder Strader kan en wil werken; hij voelt natuurdemonen om Strader heen; iedere echte geestesleerling moet, volgens hem, aan zulke demonen weerstand leren bieden, maar Strader heeft voor hen geen oog. Romanus antwoordt dat die demonen bij Strader nog als positieve krachten werken, juist omdat hij nog geen werkelijke geestesleerling is. Romanus is voor zichzelf tot de overtuiging gekomen dat hij veel waartoe hij in dit leven als mens in staat is, dankt aan wat Strader in een vorig leven als denker aan gedachtengoed ontwikkeld heeft en wat nu de hele mensheid ter beschikking staat. Daarom ook zal hij met Gottgetreu samenwerken. -
Johannes denkt na over wat er gebeurd is tussen hem en Capesius. Wat hij voor zijn geestelijk 'bezit' aanzag, is verduisterd. Als het erop aankomt, is hij het vergeten. Hoe kan hij het behouden? Dan hoort hij de woorden: 'Betoverd weven van het eigen wezen.' Deze woorden worden nu echter door zijn dubbelganger gesproken, maar Johannes doorziet dat niet. Hij zoekt de geest van zijn jeugd en belooft de (niet door hem herkende) dubbelganger te volgen, als deze hem daar naartoe wil brengen. De geest van zijn jeugd verschijnt dan ook, maar die zegt Johannes dat hij eerst zijn begeleider in zijn ware wezen moet doorzien. Dan herkent Johannes zijn dubbelganger. Aangezien hij hem echter beloofd had te zullen volgen, wordt hij door de dubbelganger naar zijn meester gebracht: de wachter aan de drempel. Deze zegt hem dat als hij de geest van zijn jeugd wil verlossen, hij zonder wens geestelijk moet leren schouwen. Dat doet Johannes en dan ziet hij Maria en Benedictus als wachter. Daardoor beseft hij dat hij deze twee, die hij al zó lang kent, nu werkelijk moet zoeken. -
Strader zegt tegen Benedictus dat hij, hoewel hij nog niet begrepen heeft wat Benedictus hem aan zijn afgrond allemaal zei, toch in staat zal zijn Gottgetreu's plan uit te voeren, ook zónder de medewerking van Capesius. Maar Benedictus vertelt hem dat ook Johannes nog niet in staat is om mee te werken, en Maria, op wie Strader dan zijn hoop vestigt, nu nog bij Johannes moet blijven. Elk van hen moet volgens Benedictus eerst nog een andere, eigen weg gaan. Strader beseft dat hij alleen staat. Benedictus vertelt hem wat hijzelf pas sinds kort met zijn geestesblik kan zien, namelijk dat Strader met wezens verbonden is die zich pas in de toekomst met het handelen van de mensen mogen verbinden. Maar Theodora verschijnt aan Strader en zegt dat zij hem bij het smeden van zijn geesteszwaard zal helpen. -
Maria vraagt Benedictus waarom hij deze dingen tegen Strader zei. Ook wil zij van hem weten of de werking ervan op Strader niet negatief zal zijn. Benedictus ontkent dit laatste, maar zegt dat zijn geestesblik sterft als hij probeert de gevolgen te overzien. Dit schokt Maria ten zeerste en zij vraagt hem wat de reden is dat dit bij hem gebeurt. Benedictus antwoordt dat Johannes met zijn geestesblik in wereldverten gevlucht is, dat hij hen roept en dat zij moeten volgen. En Maria beleeft hoe haar denken, als een wezen op zichzelf, eveneens naar wereldverten wegtrekt.
Vijfde tafereel
De zonnesfeer. Benedictus, Maria en Johannes zijn niet alleen 'opgestegen' naar een bepaalde sfeer van het geestgebied, maar zij zijn ook teruggegaan in de tijd en wel tot in de tijd waarin zijzelf en de mensen die met hen verbonden zijn zich bevinden tussen hun vorige aardse leven en het huidige. Behalve het ware wezen van de mensenzielen openbaart zich hier ook wat zij als vrucht uit vorige levens hebben meegebracht, evenals de betrekking waarin zij tot bepaalde geestelijke wezens staan.
We zien eerst de ziel van (de latere) Felix Balde in gesprek met Lucifer links op het toneel, aan de andere kant de ziel van Hilarius Gottgetreu in de buurt van Ahriman. Felix spreekt en zijn woorden worden aan de andere kant opgevangen en in bepaalde banen geleid, die hij niet wil. De ziel van (de latere) Strader verschijnt in het midden en is daar getuige van. Ook de ziel van (de latere) Capesius verschijnt. Hij wordt aangespoord de vrucht van zijn laatste leven op aarde (in de middeleeuwen) te 'voeden' met die van een veel vroeger (in Egypte) geleefd leven. Maar dit alles moet voorlopig wel beeld voor hem blijven. Lucifer echter wil de zielen van Felix Balde, Strader en Capesius nu reeds met een lichtsfeer in aanraking brengen, die ze (nog) niet kunnen verdragen, namelijk die van Benedictus en Maria. En Lucifer weet dat de pijn die ze daardoor moeten lijden op aarde in hun ziel als twijfel verder zal werken.
Maria roept Strader, Capesius en Felix Balde op zich te herinneren hoe zij in hun incarnatie in het oude Egypte het zonnewoord van Benedictus hebben gehoord. De ziel van Felix Balde hoort deze woorden, maar er ontstaat geen lichtbeleving voor hem en hij wendt zich af. Strader ziet de lichtsfeer, maar is niet bij machte de woorden die eruit klinken te horen. Capesius hoort het woord 'sterrenschrift'; dat roept bij hem gedachten uit het verre verleden op. Hij ziet deze gedachten oplichten, maar direct ook weer uitdoven. Op dat moment echter verschijnt de wachter aan de drempel, die ervoor waakt dat de wederzijdse sferen elkaar niet al te zeer doordringen.
Zesde tafereel
De saturnussfeer: de sfeer waarin de vruchten uit vorige levens tot kiemen worden voor volgende levens. Capesius' ziel beleeft nu de ontmoeting die hij in zijn middeleeuwse leven gehad heeft met Felix Balde (toen Jozef Kühne, vgl. 'De beproeving van de ziel', achtste tafereel). De schuld die daardoor is ontstaan bewerkt dat hij in het volgende leven (als Capesius) Felix Balde moet zoeken. De ziel van Felicia Balde besluit om Felix verder te begeleiden en uit de ban van Lucifer te verlossen. Theodora's ziel hoort weer de woorden van de tempelieren uit de middeleeuwen ('De beproeving van de ziel', negende tafereel) en ziet dan Thomasius' ziel (haar toenmalige broer), geleid door Lucifer, verschijnen en weer gaan. Die aanblik doet haar een ogenblik verstarren.
De andere Philia leidt Felicia's ziel naar de sterren, waar 'demonen' op grond van haar activiteit fantasie in mensenzielen zullen laten ontstaan. Dit alles wordt waargenomen door de zielen van Romanus, Torquatus en Bellicosus. De wachter aan de drempel verschijnt en kondigt de wereldmiddernacht aan. Die wordt, behalve door Benedictus' ziel, alleen door Maria's ziel wakend meegemaakt. Zij zien, geleid door Lucifer, Johannes' ziel naderen. Maar Johannes' ziel mist de kracht om Maria's en Benedictus' ziel werkelijk te zien. Benedictus roept Maria op woorden te spreken die voor Johannes kunnen oplichten. Dan spreekt Maria uit het diepst van haar ziel woorden van liefde en van vrede. De wachter bezegelt deze woorden met een kosmisch onweer en draagt Astrid op dit wereldmiddernacht-onweer voor Maria's ziel te bewaren, totdat zij het volgende onweer wakend zal beleven; dan echter, zo zegt de wachter, moet zij zichzelf kunnen zien in een beeld uit het verre (Egyptische) verleden. Johannes' ziel neemt Maria's woorden op en ziet nu ook haar ster stralen, maar hij hoort en ziet ook een ander wezen: de geest van zijn jeugd, die door Lucifer wordt beschermd.
Zevende tafereel (ongeveer twaalfde eeuw v.Chr.)
Benedictus en Maria zien terug op een incarnatie in de laat-Egyptische cultuurtijd. In een tempel worden voorbereidingen getroffen voor een inwijding. De offerpriester spreekt met de drempelwachter van de tempel en de tempelleraar over de jongeling die ingewijd moet worden. De tempelleraar twijfelt aan zijn geschiktheid voor de functie die hem na de inwijding is toegedacht. De offerpriester twijfelt bovendien aan de rijpheid van de neofiet. Maar een andere zorg kwelt hem het meest: de inwijding is een dode traditie geworden, de priesters begrijpen niet meer wat ze doen. Hij voelt zich met zijn zorgen totaal alleen staan. (Voor de vraag welke personen uit de tegenwoordige tijd in welke gestalte in het oude Egypte verschijnen, raadplege men de lijst van personen aan het begin van de boekuitgave van 'Het ontwaken van de zielen'.)
Achtste tafereel (ongeveer twaalfde eeuw v.Chr.)
Voor de tempel zit een jonge vrouw. Zij is de geliefde van de neofiet. De inwijding die hij vandaag zal krijgen, betekent voor haar de scheiding van hem voor altijd en de dood. Maar zij wil proberen hem al dromend toch te volgen op zijn weg. De tempelhal wordt nu zichtbaar en het inwijdingsritueel begint. Nadat de vertegenwoordigers van de elementen en de zielekrachten gesproken hebben, beveelt de hoogste offerpriester de neofiet zich helemaal in de offervlam te verdiepen. Na een korte stilte roept hij hem op te spreken, maar de neofiet zwijgt. Na een herhaalde dringende oproep spreekt hij, maar wat hij als zijn beleving vertelt is iets heel anders dan wat de priesters verwachten.
Er ontstaat een geweldig rumoer in de tempel. Men wijt de mislukking van de inwijding aan de offerpriester. Dan spreekt deze en zegt dat hij nu niet gedaan heeft wat hij anders altijd wél deed (namelijk een bepaalde gedachte op de inwijdeling overbrengen); hij heeft de jongeling aan zichzelf overgelaten. Uit de twee sfinxen die vooraan staan, spreken Lucifer en Ahriman. De hoogste offerpriester beseft dan hoe door dit alles heen het lot van de mensheid spreekt.
Negende tafereel
Maria, in meditatie, ziet Astrid uit de wereldmiddernacht naderen met haar denkkracht, gevolgd door Luna, wier woorden de wachter aan de drempel oproepen; door zijn woorden ziet zij zichzelf als neofiet voor de offervlam; met de woorden van de neofiet die ze dan uitspreekt, roept ze Benedictus op. In het gesprek met hem wordt haar de samenhang duidelijk tussen de eenzaamheid die de offerpriester toen in Egypte voelde en de eenzaamheid die Capesius, in navolging van Felix Balde, nu zoekt. Ook hoort zij nu dat zij Johannes zelf in de Egyptische tijd pas kan herkennen, als zij de geest van zijn jeugd in het zieIerijk kan vinden. Dan pas kan ook Johannes zichzelf in Egypte herkennen en de geest van zijn jeugd verlossen.
Tiende tafereel
Johannes, in meditatie, spreekt de woorden van de vrouw voor de Egyptische tempel en de andere Philia nadert hem. Zij vraagt hem zich helemaal met haar te verbinden. Als hij dat doet, stijgt voor hem het beeld van de neofiet voor de offervlam in de tempel op en ziet hij hoe de vrouw voor de tempel de neofiet zoekt; daardoor verschijnt Maria voor hem en zegt hem dat zij destijds als neofiet tijdens de inwijding aan hem, die toen als jonge vrouw haar geliefde was, dacht. Maria en de geest van zijn jeugd zijn nu voor Johannes met elkaar verbonden. Daartegen verzet zich Lucifer, die op dat moment verschijnt, met alle macht. Maar ook Benedictus verschijnt en bekrachtigt Johannes' bevrijding van Lucifer.
Elfde tafereel
Strader spreekt met Benedictus over de harde woorden die hij en Maria aan zijn afgrond spraken over zijn 'duisternis' en zijn 'lafheid' (derde tafereel). Benedictus wijst hem erop dat hij een trap hoger gekomen is in zijn ontwikkeling en dat daarom bepaalde positieve eigenschappen die hij tot nu toe bezat niet meer toereikend zijn en dus als negatief bestempeld moeten worden. Strader vertelt Benedictus over het aanbod van Romanus om, als Strader zónder zijn andere vrienden aan Gottgetreu's onderneming wil meewerken, de financiering ervan op zich te nemen. (In het derde tafereel doet Romanus dit aanbod aan Gottgetreu.)
Op Straders weigering had Romanus zich teruggetrokken. Strader ziet in Romanus iemand die hem evenals de bedrijfsleider tegenwerkt. Hij staat alleen tegenover deze mensen. Benedictus zegt hem dat Johannes en Maria in hun innerlijke ontwikkeling zover zijn, dat zij in de toekomst met hem kunnen samenwerken. Strader vertelt Benedictus over een visioen dat hij kort tevoren heeft gehad en dat hiermee verband houdt.
Twaalfde tafereel
Ahriman zet nu alles op alles. Hij weet dat Strader zich bij het werken aan zijn nieuwe mechanisme geheel aan hem zal willen onttrekken. Hij laat daarom de ziel van Ferdinand Reinecke komen (zie eerste en achtste tafereel van 'De wachter aan de drempel'). Deze mens inspireert hij zodanig, dat hij in staat zal zijn Strader te bewijzen dat de mislukking van zijn eerste mechanisme niet aan uiterlijke omstandigheden te wijten is, maar aan een denkfout van hemzelf. Na het vertrek van Reinecke verschijnt Theodora en zij zegt tegen Ahriman dat, wat hij ook doet, zij altijd met Strader verbonden zal zijn.
Dertiende tafereel
Hilarius stort zijn hart uit bij Romanus: hij houdt hem voor dat door zijn toedoen de vrienden van Benedictus ervan weerhouden zijn mee te werken. Hij weet ook dat Strader met grote innerlijke twijfels te kampen heeft, nu hem door een zeer intelligent man aangetoond is dat zijn mechanisme op zichzelf niet deugt. Hilarius beseft met bitterheid dat zijn geestesblik, die vaak zijn enige steun in het leven was, hem bij Strader in de steek gelaten heeft. Maar Romanus keert het om: Hilarius is volgens hem vaak door zijn geestesblik bedrogen, maar juist niet bij Strader (vgl. Romanus' oordeel over Strader in het vierde tafereel). -
Capesius vertelt Felix Balde dat Strader diezelfde morgen innerlijk tot hem sprak en dat deze hem zei dat de rustige verwachting die de mystieke gestemdheid eigen is, zich ook aandient als de mens geestelijk actief is - en dat niet alleen in stille uren, maar ook middenin het werk. Die stemming ontstaat vanzelf en moet niet kunstmatig worden opgewekt. Felix ziet in deze woorden van Strader alleen een verdraaiing van zijn eigen woorden en beschouwt ze daarom als een bedenkelijke dwaling. Aan Capesius verschijnt op dat moment Philia en zij zegt hem dat datgene wat hij op aarde kan begrijpen zich ook geestelijk aan hem zal openbaren, als hij Iet op wat hij bij zijn streven ongezocht verworven heeft. Felix hoort haar woorden ook, maar ze dringen niet tot hem door. Capesius besluit Philia te volgen.
Veertiende tafereel
De vrouw van Hilarius doet wanhopige pogingen de bedrijfsleider tot andere gedachten te brengen. Deze laatste had het besluit genomen om op te stappen. Hij heeft over Strader dezelfde opvatting als Romanus, maar daar Strader, anders dan Romanus hoopte, nog sterker met zijn geestelijke vrienden verbonden is, zou hij volgens de bedrijfsleider zich nu niet in uiterlijke activiteit moeten begeven. Mevrouw Hilarius ziet echter dat innerlijke en uiterlijke activiteit bij Strader goed samengaan. Dan komt de secretaris binnen met het bericht dat Strader gestorven is. Dit treft de bedrijfsleider diep. Plotseling voelt hij dat grotere geestelijke machten dan hij kan bevatten hem hebben aangegrepen.
Vijftiende tafereel
De verpleegster van Strader wacht met diens laatste brief op Benedictus. Zij spreekt intussen met de directiesecretaris van Gottgetreu. Deze bekent dat hij, door de indruk die Strader als mens op hem maakte tóch, ondanks aanvankelijke grote twijfels, vertrouwen kreeg in de plannen van Gottgetreu. De verpleegster beschrijft kort Straders leven en zegt dat Strader iets anders nodig had dan hij van zijn vriendenkring kreeg: hij kreeg wijsheid, maar had liefde nodig; die gaf hem Theodora, ook op zijn sterfbed.
Benedictus komt binnen en zij geeft hem Straders brief. Benedictus, alleen gelaten, leest de brief, waarin Strader vertelt dat het visioen waarvan hij Benedictus had verteld (zie elfde tafereel) nu anders verliep: niet Ahriman was nu zijn tegenstander, maar een wezen dat hij herkende als zijn eigen foutieve denken en dat verdween toen hij het herkende. Hier kan Benedictus niet verder lezen, want Ahriman nadert hem en tracht een wig te drijven tussen het schouwen en het denken van Benedictus en tevens tussen de gestorven Strader, die nu in de geestelijke wereld leeft, en zijn vrienden op aarde. Maar Benedictus herstelt zich en zegt, dat hij alleen een wezen in zijn denken op kan nemen, dat zich volledig kenbaar maakt en dat in het menselijk denken wil opgaan. Dat is echter precies wat Ahriman het meeste vreest en hij vlucht. Daardoor wordt het Benedictus pas werkelijk duidelijk hoe Ahriman werkt en hij voorspelt dat in de toekomst Ahriman zijn wezen niet meer zal kunnen verbergen voor het denkende schouwen van Benedictus' leerlingen, die daarbij juist door Strader zullen worden geholpen, hoezeer Ahriman ook zal trachten die denkende geestesblik te verduisteren.